de simpele tegenwoordige tijd, korte
t.t, simple present
1. VORM :
I, we, you, they het hele WW
WW + S
he,she,it WW + ES
WW + IES
2. GEBRUIK :
bij een GEWOONTE of een FEIT
3. SIGNAALWOORDEN : often, always,
sometimes, every...., seldom,
normally, rarely, mostly, usually, etc.
4. VOORBEELDEN : I
often go to school by bike.
We
seldom see storks here.
She
always talks a lot.
My
father hurries to his office every day.
N.B.
* hoofdregel bij he,she,it :
een S achter het WW
like - he likes, look - she looks
* WW + ES als het WW eindigt
op een [S] klank
wash - he washes, box - he boxes,
* GO en DO krijgen ook ES
he goes, does
* WW + IES als het WW eindigt
op medeklinker + Y
cry - she cries, hurry - he hurries